DE BISSCHOPPELIJKE JUBILEUM SYNODE
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK

13-16 augustus, 2000, Moskou

DE GRONDSLAGEN VAN HET SOCIALE CONCEPT
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK



Vertaling: Vader Sergi Merks

V. Kerk en politiek

V. 1. In het moderne staatsbestel nemen de burgers deel aan het bestuur van het land door middel van verkiezingen. De meeste burgers behoren tot politieke partijen, bewegingen, verenigingen, blokken of andere soortgelijke organisaties, die gebaseerd zijn op verschillende politieke doctrines en opvattingen. Deze organisaties, die tot doel hebben het sociale leven te organiseren volgens de politieke overtuigingen van hun leden, trachten dit te bereiken door het verkrijgen en uitoefenen van macht binnen het staatsbestel. In het uitoefenen van hun macht, die hen is gegeven door een stemming onder de bevolking bij de verkiezingen, kunnen deze politieke groeperingen deelnemen aan het werk van de wetgevende en uitvoerende macht.

De maatschappelijke aanwezigheid van verschillende, soms tegenstrijdige politieke overtuigingen heeft een politieke strijd tot gevolg, die zowel met legitieme en moreel gerechtvaardigde methoden gevoerd wordt, als wel met methoden, die vaak in strijd zijn met de normen van het staatsrecht en de Christelijke en natuurlijke moraal.

V. 2. Volgens de goddelijke geboden heeft de Kerk tot taak zorg te dragen voor de eenheid van haar kinderen en vrede en harmonie in de maatschappij, als mede de deelname van al haar leden in gemeenschappelijke constructieve inspanningen. De Kerk is geroepen om te streven naar vrede met de haar omringende maatschappij: "Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen" (Rom. 12:18); "Jaagt naar vrede met allen" (Hebr. 12:14). Maar het is nog belangrijker voor haar om innerlijk in geloof en liefde verenigd te zijn: "Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen" (1Kor. 1:10). Voor de Kerk is haar eenheid als het mystieke Lichaam van Christus de hoogste waarde, waarvan de eeuwige redding van de mensheid afhangt. De heilige Ignatius van Antiochie schreef, toen hij zich richtte tot de leden van de Kerk van Christus: "Weest allen als één tempel van God, als één altaar, als één in Jezus".

Tegenover politieke verschillen, tegenstrijdigheden en strijd, predikt de kerk vrede en samenwerking tussen de mensen van verschillende politieke achtergrond. Zij erkent ook de aanwezigheid van verschillende politieke overtuigingen bij haar episcopaat, geestelijkheid en leken, voor zover deze niet in strijd zijn met het geloof en de morele normen van de kerkelijke Traditie.

Het is voor de Kerkleiding en de geestelijkheid, maar ook voor de Kerk als geheel, onmogelijk om deel te nemen aan de activiteiten van politieke organisaties met betrekking tot het verloop van de verkiezingen, zoals het openlijk steunen van politieke partijen of specifieke kandidaten, deelname aan verkiezingscampagnes enz. Het is de geestelijkheid niet toegestaan zich tijdens verkiezingen te nomineren voor welk openbaar lichaam of representatieve macht dan ook, ongeacht het niveau. Tegelijkertijd houdt niets de bisschoppen, de geestelijkheid en de leken tegen, deel te nemen aan de uitdrukking van de wil van het volk door tezamen met andere burgers te gaan stemmen.

In de geschiedenis van de Kerk is het meerdere malen voorgekomen dat de gehele Kerk bepaalde politieke doctrines, opvattingen, groeperingen en leiders steunde. In sommige gevallen had deze steun te maken met de behoefte van de Kerk haar fundamentele belangen te verdedigen in extreme omstandigheden zoals antireligieuze vervolgingen en destructieve en repressieve acties van een niet-Orthodoxe en niet-Christelijke macht. In andere gevallen kwam deze steun voort uit de druk van de staat of politieke structuren, hetgeen vaak leidde tot splitsingen en twisten in de Kerk en tot geloofsafval van haar zwakkere leden.

In de twintigste eeuw zijn leden van de geestelijkheid en de hierarchie van de Russisch-Orthodoxe Kerk lid geweest van bepaalde representatieve staatslichamen, zoals met name de Staatsdoema van het Russisch Keizerrijk en de Opperste Sovjet van de USSR en de Russische Federatie, als mede sommige lokale raden en wetgevende vergaderingen. In sommige gevallen was hun deelname aan het werk van regeringsorganen nuttig voor de Kerk en de maatschappij. Maar soms ook leidde het tot verwarring en verdeeldheid. Dit gebeurde met name toen het de geestelijkheid geoorloofd was lid te zijn van bepaalde parlementaire fracties en zich verkiesbaar te stellen zonder de zegen van de Kerk. In het algemeen heeft de deelname van de geestelijkheid aan de politiek duidelijk gemaakt, dat dit praktisch gezien bijna onmogelijk is, aangezien men verantwoordelijkheid moet dragen voor beslissingen, die slechts in het belang zijn van een gedeelte van de bevolking en tegelijkertijd tegen de belangen zijn van een andere groep. Dit is een situatie die het pastorale en missionaire werk van de geestelijkheid serieus bemoeilijkt, terwijl zij volgens de apostel Paulus geroepen is: "alles voor allen te zijn, om in elk geval enigen te redden" (1Kor. 9:22). Tegelijkertijd heeft de geschiedenis laten zien dat de beslissing om de geestelijkheid al of niet te laten participeren in politieke activiteiten, afhankelijk is en moet zijn van de specifieke noden van een bepaalde periode en de interne situatie van de Kerk en haar plaats in het staatsbestel. Maar vanuit canoniek oogpunt is het antwoord op de vraag of een priester een publieke functie mag aanvaarden, ondubbelzinnig negatief.

Op 8 oktober 1919 heeft de heilige Tichon een beroep gedaan op de geestelijkheid van de Russisch-Orthodoxe Kerk om zich niet te mengen in de politieke strijd. Hij benadrukte met name dat de dienaren van de Kerk "vanwege de waardigheid van hun functie boven en buiten elke politieke stellingname moeten staan. Zij zijn gehouden aan de canonieke regels van de Heilige Kerk, waarin haar dienaren wordt verboden zich te mengen in het politieke leven van de staat, zich aan te sluiten bij politieke partijen en, wat meer is, liturgische riten te gebruiken als een instrument van politieke demonstraties".

Voorafgaand aan de verkiezingen van de volksafgevaardigden van de USSR, heeft de Heilige Synode op 27 december 1988 besloten dat "in het geval van de nominatie en verkiezing van vertegenwoordigers van onze Kerk, de zegen moet worden gegeven aan deze activiteiten in de overtuiging dat dit tot voordeel is van de gelovigen en de gehele maatschappij". Als gevolg van hun verkiezing tot volksafgevaardigde van de USSR, bezetten vele bisschoppen en geestelijken officiele posten in staats-, regionale en lokale sovjets. Deze nieuwe situatie in het politieke leven dwong de Bisschoppelijke Synode van de Russisch-Orthodoxe Kerk om in oktober 1989 meer aandacht te schenken aan de volgende twee vragen: "Ten eerste, hoe ver kan de Kerk gaan in het aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor politieke beslissingen, zonder haar pastorale autoriteit in diskrediet te brengen, ten tweede, is het de Kerk geoorloofd om deelname te weigeren aan de wetgeving en daarmee de mogelijkheid te verwerpen tot het uitoefenen van een morele invloed op het politieke proces in een tijd waarin bepaalde besluiten bijna het lot van de gehele natie bepalen?". Als resultaat van deze discussie verklaarde de Bisschoppelijke Synode de beslissing van de Heilige Synode van 27 december 1988 slechts als geldig voor de voorafgaande verkiezingen. Zij werd het eens over een procedure voor de toekomst, waarbij de Kerkelijke Autoriteiten, namelijk de Heilige Synode (in het geval van bisschoppen) en residerende bisschoppen (in het geval van leden van de geestelijkheid onder hun jurisdictie), op voorhand in ieder specifiek geval moesten bepalen of de deelname van de geestelijkheid in een verkiezingscampagne wenselijk was.

Desondanks namen enkele vertegenwoordigers van de geestelijkheid deel aan de verkiezingen zonder de daartoe benodigde zegen te hebben verkregen. Op 20 maart 1990 verklaarde de Heilige Synode met pijn in het hart dat "de Russisch-Orthodoxe Kerk de morele en religieuze verantwoordelijkheid voor het functioneren van deze personen in de openbare organen afwijst". Om redenen van oikonomia zag de Synode af van gepaste sancties tegen de overtreders met als argument dat "zulk een gedrag op hun eigen geweten rust". Op 8 oktober 1993, in het vooruitzicht van de oprichting van een professioneel parlement in Rusland, besloot de Synode in haar uitgebreide samenstelling de geestelijkheid voor te schrijven af te zien van deelname aan de parlementsverkiezingen in Rusland als genomineerden voor het parlement. Eveneens besloot zij dat de geestelijken die deze beslissing overtraden uit het ambt zouden worden gezet. In 1994 keurde de Bisschoppelijke Synode van de Russisch-Orthodoxe Kerk deze resolutie goed als "tijdig en wijs" en aanvaardde het als norm voor de "toekomstige deelname van de geestelijkheid van de Russisch-Orthodoxe Kerk aan elke verkiezing van representatieve staatsorganen van het GOS en de Baltische staten, zowel op nationaal als lokaal niveau.

Als reactie op de uitdagingen van de huidige tijd in het licht van de trouw aan de heilige canons, nam dezelfde Bisschoppelijke Synode een aantal regels aan met betrekking tot het onderhavige onderwerp. Zo besloot de Synode in een van haar resoluties: "de onmogelijkheid te bevestigen voor de Kerk als geheel om met name in verkiezingscampagnes steun te verlenen aan politieke partijen, bewegingen, blokken, verenigingen of soortgelijke organisaties en aan hun leiders..., en het eveneens zeer onwenselijk te vinden voor de geestelijkheid zich aan te sluiten bij politieke partijen, bewegingen, verenigingen, blokken en andere dergelijke organisaties, die zich bezighouden met verkiezingscampagnes".

De Bisschoppelijke Synode die plaats vond in 1997 werkte de principes van de relaties tussen de Kerk en politieke organisaties verder uit en verscherpte de voorgaande resolutie nog door haar zegen te weigeren aan de geestelijkheid om lid te worden van een politieke organisatie. In haar verklaring 'Relaties met de staat en de seculiere maatschappij' besloot zij met name: "de dialoog en de contacten van de Kerk met politieke organisaties te verwelkomen wanneer deze contacten niet politiek ondersteunend zijn; het toelaatbaar te vinden de samenwerking met deze organisaties voort te zetten met betrekking tot taken die nuttig zijn voor de Kerk en de bevolking, mits deze samenwerking niet uitgelegd kan worden als politieke steun... maar het ontoelaatbaar te achten dat bisschoppen en geestelijken deelnemen aan verkiezingscampagnes of lid zijn van politieke organisaties in wier statuten is voorzien in de nominatie van kandidaten voor politiek-uitvoerende functies op alle niveaus".

Het feit dat de Kerk als geheel niet deelneemt aan de politieke strijd en niet actief is in politieke partijen en het verloop van de verkiezingen, wil niet zeggen dat zij weigert zich publiekelijk uit te spreken over sociaal belangrijke kwesties en haar standpunten in deze duidelijk te maken aan de overheidsorganen in welk land of op welk niveau dan ook. Deze standpunten kunnen slechts worden uitgedragen door Synodes, de Kerkelijke Autoriteiten of degenen die door hen gemachtigd zijn. In ieder geval kan het recht om deze te uiten niet gedelegeerd worden aan overheidsorganen of politieke en andere seculiere organisaties.

V. 3. Niets kan het Orthodoxe kerkvolk beletten om deel te nemen aan het werk van de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht en politieke organisaties. Meer nog, zulk een deelname, voor zover zij geschiedt in overeenstemming met de geloofsleer van de Kerk, haar morele normen en haar officiele positie met betrekking tot maatschappelijke vragen, bewijst zich als een vorm van kerkelijke missie in de maatschappij. De leken zijn bevoegd en geroepen hun staatsburgerlijke plichten waar te nemen door de deelname aan processen die te maken hebben met verkiezingen voor staatsorganen op alle niveaus, zo ook door de deelname aan moreel gerechtvaardigd overheidsbeleid.

De geschiedenis van de Orthodoxe Kerk laat vele voorbeelden zien van een zeer actieve medewerking van leken aan de staatsregering en werkzaamheden binnen politieke en maatschappelijke verenigingen. Deze betrokkenheid bestond altijd al onder verschillende politieke systemen, zoals de autocratie, de constitutionele monarchie en de verschillende vormen van het republikeinse systeem. De deelname van de Orthodoxe lekenstand in burgerlijke en politieke processen was slechts problematisch in de context van een niet-Christelijke overheid en het regime van het staatsatheisme.

In zijn deelname aan zowel de staatsregering als aan politieke processen is de Orthodoxe Christen geroepen zijn werk te baseren op de normen van de evangelische moraliteit, de eenheid van gerechtigheid en barmhartigheid, de bezorgdheid voor het geestelijke en materiele welzijn van de bevolking, de liefde voor het vaderland en het verlangen de omringende wereld om te vormen overeenkomstig het woord van Christus.

Maar tegelijkertijd moet de Orthodoxe Christen, zowel de politicus als de staatsman, zich terdege bewust zijn van de historische realiteit, te meer in de context van de hedendaagse verdeelde en controversiele maatschappij, dat de meeste beslissingen die genomen worden en de meeste politieke activiteiten die worden ondernomen, geneigd zijn slechts een gedeelte van de maatschappij ten goede te komen, terwijl zij indruisen tegen de interesses en wensen van anderen. Veel van zulke besluiten en activiteiten zijn bezoedeld door de zonde of er onlosmakelijk mee verbonden. Juist om deze reden wordt er van de Orthodoxe politicus of staatsman een grote spirituele en morele fijngevoeligheid verwacht.

De christen die deelneemt aan de opbouw van de overheid en het politieke leven is geroepen de gave van een speciale zelfopoffering en onbaatzuchtigheid te zoeken. Hij moet uitermate attent zijn op zijn eigen spirituele gesteldheid, zodat zijn werk voor de overheid en de politiek uiteindelijk niet verwordt van een openbare dienst tot een doel in zichzelf, dat de trots, de hebzucht en andere onhebbelijkheden voedt. Wij mogen het volgende niet vergeten: "hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen... en alle dingen hebben hun bestaan in Hem" (Kol. 1:16-17). De heilige Gregorius de Theoloog schreef, toen hij zich tot de heersers richtte: "Van Christus heeft gij de heerschappij, van Christus heeft gij de regering, van Hem heeft gij het zwaard ontvangen". En de heilige Johannes Chrysostomos zegt: "De waarachtige koning is hij, die de woede, de afgunst en de wellust overwint en alles ondergeschikt maakt aan de wetten van God, en die niet toestaat dat de hartstocht voor de geneugten des levens zegeviert in zijn hart. Zo iemand zou ik graag zien als heerser over het volk, de troon, de steden en de provincies, en de troepen, want hij die de fysieke hartstochten ondergeschikt maakt aan de rede, die zal het volk makkelijker regeren volgens de goddelijke geboden... Maar degene die het volk lijkt te regeren, maar zichzelf in feite overgeeft aan toorn, ambitie en geneugten, ... die zal niet weten hoe met de macht om te gaan".

V. 4. De deelname van de Orthodoxe leken aan het werk van de overheidsorganen en het politieke proces kan zowel individueel zijn als gemeenschappelijk, in speciale Christelijke (Orthodoxe) politieke organisaties of Christelijke (Orthodoxe) afdelingen van grotere politieke associaties. In beide gevallen hebben de gelovigen het recht hun eigen politieke overtuigingen te kiezen en te uiten, om beslissingen te nemen en het daarmee gepaard gaande werk uit te voeren. Aldus handelen Orthodoxe leken, die zowel individueel als in verschillende organisaties deelnemen aan activiteiten van de overheid of de politiek geheel zelfstandig, zonder hun politieke werk te identificeren met het standpunt van de Kerk als geheel of met een van de canonieke kerkelijke instituties of degenen die namens hen spreken. Dit principe indachtig geeft de hoogste kerkelijke autoriteit geen speciale zegen voor de politieke activiteiten van de leken.

De Bisschoppelijke Synode van de Russisch-Orthodoxe Kerk van 1994 besloot dat het de leken geoorloofd is zich aan te sluiten bij politieke organisaties en "zulke organisaties op te richten. En voor zover zij zichzelf als Christelijke of Orthodoxe organisaties beschouwen, worden zij opgeroepen om hun samenwerking met de Kerkelijke Autoriteiten te intensiveren. Het is ook mogelijk voor de geestelijkheid, inclusief degenen die de canonieke kerkelijke structuren en de Kerkelijke Autoriteiten vertegenwoordigen, om deel te nemen aan specifieke activiteiten van politieke organisaties en met hen samen te werken in taken die nuttig zijn voor de Kerk en de samenleving, voor zover zij deze organisaties niet actief ondersteunen, en die bijdragen aan de vrede en de harmonie tussen de mensen en binnen de kerkelijke gemeenschap".

Het bestaan van Christelijke (Orthodoxe) politieke organisaties en Christelijke ( Orthodoxe) afdelingen van grotere politieke associaties worden door de Kerk als positief aangemerkt wanneer het de leken helpt deel te nemen aan het gemeenschappelijke werk van de politiek en de overheid, gebaseerd op Christelijke spirituele en morele principes. Deze organisaties, hoewel vrij in hun activiteiten, worden opgeroepen de Kerkelijke Autoriteiten te raadplegen en hun activiteiten af te stemmen op de naleving van het kerkelijke standpunt ten aanzien van maatschappelijke kwesties.

In de relaties tussen de Kerk als geheel en Christelijke (Orthodoxe) politieke organisaties, waarin Orthodoxe leken participeren, en bepaalde Orthodoxe politici en staatslieden, kunnen er zich situaties voordoen waarin hun verklaringen of activiteiten principieel afwijken van het kerkelijke standpunt ten aanzien van maatschappelijke kwesties of die de realisatie van dit standpunt bemoeilijken. In zulke gevallen vergewissen de Kerkelijke Autoriteiten zich van de verschillende posities en leggen een publiekelijke verklaring af om verwarring en misverstanden onder de gelovigen en in de maatschappij in z'n geheel te voorkomen. De constatering van zo'n verschil van mening zou de Orthodoxe leken, die deelnemen aan politieke activiteiten moeten dwingen goed na te denken over het feit of het nog wel passend is hun lidmaatschap in zulk een politieke organisatie te continueren.

Organisaties van Orthodoxe Christenen mogen niet het karakter dragen van een geheim genootschap, dat een volledige onderwerping aan de leiders verlangt en een bewuste weigering om het werkterrein van de organisatie openbaar te maken in het kader van de consultatie van de Kerkelijke Autoriteiten en zelfs tijdens een deelname aan de biecht. De Kerk kan niet haar goedkeuring geven aan de deelname van de Orthodoxe leken, en meer nog, de geestelijkheid, aan dit soort on-Orthodoxe genootschappen, omdat die door hun eigen aard een persoon beroven van zijn totale trouw aan de Kerk van God en haar canonieke orde.