Tsjaikowsky en de Orthodoxie.

“Wat zou van mij geworden zijn als ik niet in God had geloofd en mij niet aan Zijn wil had overgeleverd?”

‘Onze Tsjaikowsky’
in “HET EILAND VAN KLASSIEKE MUZIEK”
.

Dit jaar (2010) is het 170 jaar geleden dat Pjotr Iljitsj Tsjaikowsky geboren werd. Daarom heeft het zoveelste programma uit een reeks “Plaats van ontmoeting: Eiland van klassieke muziek”, georganiseerd en uitgevoerd door “Lestwitsa”, het Centrum voor Orthodoxe Cultuur van de stad Dnjepropetrowsk, de naam gekregen: ‘Onze Tsjaikowsky’. Op het concert van 31 mei j.l. werd zijn Vijfde Symfonie uitgevoerd door het symfonieorkest van de plaatselijke filharmonie onder leiding van Natalja Ponomartsjoek, een veelvuldig onderscheiden musicus uit het Oekraiense culturele leven.

Deel 1. Andante. Allegro con anima. De weg omhoog.

De overpeinzingen naar aanleiding van de ervaringen van dit concert, gewijd aan de 170-ste geboortedag van Tsjaikowsky, waarop zijn Vijfde Symfonie werd gespeeld, zou ik willen beginnen met een stukje tekst, waarin de schoonheid van de Schepping verwoord wordt: “Onze Eeuwige God! Jij hebt dit alles geschapen. Kind! Kijk naar deze bloemen, zo prachtig, deze rozen, deze Veronica’s - zo mooi. Een stralende zon belicht de hele wereld, en ook die is door God geschapen. Maan en sterren belichten onze nacht. Zonder Jou zou koren niet rijpen, golven van deze prachtige wateren… zonder dit alles zouden wij gestorven zijn. Zeeen, waarvan de omvang zo uitgestrekt is. Rivieren, die naar de zeeen stromen… God heeft ze geschapen. Krachtige God. Jou aanbidden wij!.. ”.

Wat doen deze regels denken aan de woorden uit Psalm 103, nietwaar? Maar toch, van wie zouden ze kunnen zijn? En wat hebben ze te maken met het concert in Dnjepropetrowsk?

Welnu, ze hebben er alles mee te maken. De schrijver is de kleine Pjotr Tsjaikowsky. Dit gedicht, genaamd “Heelal”, is geschreven door de toekomstige componist - in het Frans - in een schoolschriftje, dat hij in 1848 volschreef. Er staan ook andere gedichten in, bijvoorbeeld: “Een kind spreekt zijn Engelbewaarder aan” en “Einde van de wereld”. Daarnaast ook een bewerking van de Zondeval, enkele Kerstliederen en een opstel, genaamd “De Dood”. Dit lezende komen de woorden van de Verlosser bij ons op: “Laat de kinderen tot Mij komen…”.

Een kleine Pjotr Tsjaikowsky zocht met zijn zuivere kinderziel naar God. Later, eenmaal volwassen, probeerde hij zijn zoektocht naar God in klanken te vertolken.

Deze zoektocht, die een lange en moeizame weg kende, kunnen we beluisteren in deel 1 van de Vijfde Symfonie. Of beter gezegd, dat stukje aardse weg, waarin een poging werd gedaan om het lot te overwinnen. Twee uitersten – het drukkende noodlot en de levensvreugde – klinken in de muziek door. In hoeverre geeft dit weerklank aan de stemmingen van Tsjaikowsky zelf, een man met een uiterst emotionele natuur? Wat was de uitkomst van de strijd in zijn ziel? Waren dat scepsis en twijfel, angst voor het onafwendbare noodlot of was het sterke geloof in Gods Voorzienigheid en Zijn leidende hand? Het antwoord ligt besloten in de muziek van dit Russische genie.

Zijn Vijfde schreef Tsjaikowsky in 1888. Tien jaar scheidde deze Symfonie van de Vierde. In deze periode heeft de componist veel meegemaakt, zijn blik op het leven en zijn visie op het geloof waren veranderd. Heen en weer zwalkend, op zoek naar morele waarden en nadenkend hoe de grote kunstenaar zich verhoudt tot de zonde.

In het najaar 1887 trof hem het ontvallen van twee hem dierbare mensen. Van zijn vriend N. D. Kondratjew en van de plotselinge tragische dood, in de bloei van haar leven, van zijn nichtje T. L. Dawydowa. Dan maakt de componist zelf zijn testament op. In zijn dagboek geeft hij zijn gedachten weer over de orthodoxe “Geloofsbelijdenis” en over de noodzaak en de behoefte aan gebed. Een gedachte van Tsjaikowsky draait voortdurend rond: “de eeuwige vragen van het leven”.

Symfonie Nr 5 gaat over het leven en het noodlot, over de duistere krachten, die een mens in zijn niet aflatend streven naar vreugde en licht tegenwerken. Is het mogelijk deze krachten te verslaan? Nu, al meer dan 100 jaar, proberen de grootste dirigenten de geheimen van deze Symfonie te ontraadselen. Wat speelt zich in de finale af? De overwinning van de duistere krachten op de mens of juist van de mens op het noodlot?

Deel 2. Andante cantabile, con alcuna licenza. De weg omhoog en gebed.

Ieder mens gaat in zijn beschouwingen over God en geloof uit van twee bronnen. Verstand en intuitie, hersenen en ziel. Tsjaikowsky is hierop geen uitzondering. Zoals zo velen van zijn tijdgenoten leek hij op rijpere leeftijd zijn vroegere kinderlijke onbevangenheid te hebben verloren, aangetast als hij was door de bacil van het ongeloof, dat het overgrote deel van de Russische intelligentsia in de 19-de eeuw overwoekerde.
In een van zijn brieven aan Nadjezjda Filaretowna von Meck, bijna 14 jaar zijn “Engelbewaarder”, die financieel zijn werk mogelijk maakte, schrijft Tsjaikowsky: “Wij beiden varen over de oeverloze zee van het scepticisme, zoekende naar de haven, die wij niet kunnen vinden”. Reeds tien jaar voor het componeren van de Vijfde Symfonie zoekt de componist al naar nieuwe antwoorden op de vragen die hem in zijn jonge jaren zo duidelijk waren. Bestaat er God? Is er een eeuwig leven? De meedogenloze vonnissen van het verstand negerend, begint de stem van zijn ziel te spreken:

“Waar het religie betreft is mijn natuur in tweeen gesplitst, tot op de dag van vandaag heb ik nog geen verzoening tussen die twee kunnen vinden. Aan de ene kant verwerpt mijn verstand de aanvaarding van de dogma’s zoals die zich in de Orthodoxie als in de andere christelijke geloofsovertuigingen als waarheid manifesteren… Aan de andere kant is er mijn opvoeding, de gewoonte en het poetisch wereldbeeld, ingebed in de kinderjaren - dit alles dwingt mij vanzelfsprekend in alles aangaande Christus en Zijn leer, mij tot Hem te richten met gebed bij verdriet en met dankbaarheid bij geluk ”, - uit een brief van de componist.

En dan nog dit: “Als resultaat van al mijn overpeinzingen ben ik tot de overtuiging gekomen dat het eeuwige leven niet bestaat (?). Maar overtuiging is een en gevoel en instinct is toch werkelijk iets anders. Het eeuwige leven ontkennend, verwerp ik echter tegelijkertijd met verontwaardiging de afgrijselijke gedachte dat mijn moeder voorgoed verdwenen zou zijn en dat ik nooit meer in staat ben tegen haar te zeggen dat ik, na 23 jaar door de dood van haar gescheiden te zijn, nog steeds evenveel van haar hou…”

Liefde… Inderdaad, zij is zelfs in staat om de ziel van een mens uit de hel te bevrijden. De liefde, die, naar het woord van de apostel Paulus, nooit verdwijnt, moedigt Tsjaikowsky aan de Bron van deze liefde alsmaar opnieuw te ontdekken. Al zoekende gaat de componist van de succesvolle Vierde Symfonie en de opera “Jewgeny Onjegin”, die het geluk van de aardse liefde toch niet had gevonden, op weg naar de Goddelijke liefde en begint, onverwacht voor zijn omgeving, geestelijke muziek te componeren.

Tegen de tijd dat Tsjaikowsky begint te werken aan zijn Vijfde Symfonie, is zijn geestelijk inzicht veranderd en heeft hij reeds een “Liturgie” en een “Wsjenotsjnoje bdenieje” geschreven (een gecombineerde Vesper en Mettendienst aan de vooravond van een zondag of een kerkelijk feest, ook wel Vigilie genoemd). In de periode tussen deze twee belangrijke werken en na een sterke geestelijke terugslag te hebben gehad door het verlies van zijn goede vriend Nikolaj Rubenstein, schrijft Tsjaikowsky in een brief aan mevrouw N. F. von Meck deze indringende woorden: “Ik begin te geloven dat ik van God zal kunnen houden, wat ik vroeger niet kon. En ik vind reeds vaak een onverklaarbaar genot door mij te buigen voor de ondoorgrondelijke, maar voor mij onbetwijfelbare Voorzienigheid Gods. Ik bid vaak in tranen tot Hem. Waar is Hij? Wie is hij? Ik weet het niet. Maar ik weet dat Hij bestaat. En ik vraag Hem mij innerlijke vrede en liefde te geven, ik vraag Hem mij te vergeven, mij wijsheid te schenken. En het belangrijkste en mooiste is nog wel om tegen Hem te kunnen zeggen: “Heer, Uw wil geschiede”, want ik weet dat Zijn wil heilig is… Ik wil geloven dat het eeuwig leven bestaat”.

Liefde en diep gevoeld en oprecht gebed tot God, het zoeken naar God door innerlijk lijden en tegenslag en tot slot - een vreugde en vrede door de verworven band met God - dit alles kunt u ervaren in de, naar de geest, meest religieuze compositie van Tsjaikowsky, het tweede deel van de Vijfde Symfonie. U zult hier geen citaten uit de kerkmuziek aantreffen, maar u zult ongetwijfeld de geest ervan aanvoelen - hier voert de ziel van een mens een gesprek met de Allerhoogste en smeekt om Zijn barmhartigheid.

Deel 3. Wals. Allegro moderato. De weg omhoog en het leven.

Van het tijdperk waarin Tsjaikowsky leefde zijn wij gescheiden door ruim een eeuw. Je zou dus kunnen zeggen, dat er voldoende tijd was om de muziek van Tsjaikowsky te leren begrijpen en te doorgronden, maar nog steeds doen we nieuwe vondsten. De meesten van ons kennen het gehele oeuvre van dit muziekgenie nauwelijks. Wij zijn ons er niet van bewust hoe sterk het aandeel van het geloof in dit geheel is.

Een beroemd muzikaal “Kinderalbum” van Tsjaikowsky begint met “Ochtendgebed” en eindigt met “In de kerk”. Vele jaren hebben ideologisch gedreven ‘muziekgeleerden’ uit de Sowjet tijd getracht de religiositeit van Tsjaikowsky te verdonkeremanen. Zo werd “Ochtendgebed” hertiteld in “Ochtendoverpeinzingen” en kreeg “In de kerk” de uitdrukkingsloze naam “Het Koor”.

Tsjaikowsky heeft vele malen in zijn wereldlijke werk de gezangen van de Kerk geciteerd. Het stiechiera “Gospodi wozzwach” op de zesde kerktoon - in het “Kinderalbum”, het “So swjatymie oepokoj”(Schenk hen rust met de heiligen…, onderdeel van de begrafenisdienst) – in de Zesde Symfonie. Met het tropaar (Gr. troparion, kort lied met een vers) ter verering van het Kruis: “Spasie Gospodie ljoedie Twoja ie blagoslowie dostojanieje Twoje” (Red, Heer, Uw volk en zegen Uw erfdeel…) begint de ouverture “1812”, - in de Sowjettijd onmiddellijk bestempeld tot staatsvijandig, te meer daar er aan het eind van het werk een citaat uit het toenmalige volkslied “Heer, bewaar de tsaar” weerklinkt. Dit hebben de eerder genoemde muziekgeleerden weten ‘op te lossen’ door een melodie weg te laten en er een andere voor in de plaats te zetten, ook al was die andere melodie niet van Tsjaikowsky, maar van Michail Glinka, zodat het koor “Slawjsia” van laatstgenoemde zich vele lange jaren heeft genesteld als ‘socialistische variant’ in de partituur van “1812”.

Maar er was in het leven van Tsjaikowsky ook ‘iets verdachts’ dat door de sowjets stil gehouden werd als ware het een belangrijk militair geheim. Want blijkbaar heeft Tsjaikowsky veel nagedacht over het Boek der Boeken, de Bijbel! Er zijn opmerkelijke aantekeningen in de kantlijnen van het Oude en Nieuwe Testament, die hij naast elkaar bestudeerde, bewaard gebleven.

Ook al geschiedde het doorgronden van de Heilige Schrift - door gebrek aan diepe kennis - vaak op intuitieve wijze, toch is deze getuigenis van grote waarde, want hieruit blijkt dat de geestelijke zoektocht van Tsjaikowsky doelgericht was. Dit blijkt onder meer als hij op 22 februari 1886, twee jaar voor het schrijven van de Vijfde Symfonie, zijn bevindingen als volgt in zijn dagboek noteert: “Welk een oneindig diepe afgrond ligt er tussen het Oude en het Nieuwe Testament… David is zeker van deze wereld… Over de onrechtvaardigen roept hij in iedere Psalm Gods straf af, maar voor de rechtvaardigen - beloning. Echter, zowel de straf als de beloning zijn heel aards. De zondaren zullen worden uitgestoten, de rechtvaardigen zullen van al het goede van het aardse leven genieten. Dit alles lijkt in niets op Christus, die voor zijn vijanden heeft gebeden en voor zijn volgelingen niet de aardse genietingen heeft beloofd, maar het Koninkrijk Gods. Wat een eindeloze poezie en een tot tranen bewegend gevoel van liefde en medelijden voor mensen ligt er besloten in de woorden: “Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn en Ik zal u rust geven…”.

Ook de geestelijke zoektocht van Lew Tolstoj, vooral in zijn “Biecht”, die op sommige plaatsen sterk overeenkomt met het geestelijk leven van Tsjaikowsky zelf, interesseerde hem. Naar aanleiding hiervan schrijft de componist het volgende: “Die “Biecht” heeft op mij een des te sterker indruk gemaakt, omdat de martelgang van twijfels en tragisch onbegrip, waarlangs Tolstoj was gegaan, en dat hij zo wonderbaarlijk mooi in zijn “Biecht” heeft verwoord, mij bekend is. Maar bij mij kwam de waarheid veel eerder dan bij Tolstoj , waarschijnlijk omdat mijn verstand minder complex is dan het zijne. En ook door mijn werkdrift, die zich op compositie richtte, was ik minder gevoelig voor twijfels dan Tolstoj. Ieder uur en iedere minuut dank ik God dat Hij mij het geloof in Hem heeft geschonken, gezien mijn benauwende kwetsbaarheid en de neiging om zelfs bij de geringste tegenslag de moed te laten zakken en er niet meer te willen zijn, - wat zou van mij geworden zijn als ik niet in God had geloofd en mij niet aan Zijn wil had overgeleverd?”

Deze woorden getuigen voor de zoveelste keer van de innerlijke rijpheid, waarmee Tsjaikowsky aan de Vijfde Symfonie was begonnen. In het derde deel van deze Symfonie laat hij er aan de luisteraar niet veel van blijken, in tegenstelling tot andere composities die dat wel doen. In het derde deel van deze Symfonie komt het noodlot weer tot klinken, ineens onderbroken door een wals, die voor een ogenblik lijkt het lot te tarten, maar toch niet in staat blijkt dit te keren. Ook symboliseert deze wals de vergankelijkheid van het leven, dat in deze muziek voor ons geestesoog voorbijtrekt.

Finale. Andante maestoso. Allegro vivace. De weg omhoog en de kerk.

Men zegt dat Tsjaikowsky een moment buiten zichzelf was – dit gebeurde in Kiew, in de Kiejewo-Petsjerskaja Lavra (het Kiewse Holenklooster), toen hij voor het eerst het aanzwellend gezang hoorde van het beroemde kloosterkoor. De gevoelige natuur van de componist werd overrompeld door de bovenaardse klank van een eeuwenoud gezang.

Dit bezoek aan de Lavra was voor Tsjaikowsky niet toevallig. Waar het om ging was dat tot in de jaren 80 van de 19-de eeuw het genre kerkmuziek in diepe malaise verkeerde en Tsjaikowsky de juiste man was om hiertegen te strijden. Deze strijd moest doelgericht en professioneel zijn. Om die reden vertrok hij naar Kiew, “de moeder van de Russische steden”, om het erfgoed van de Lavra te kunnen vergelijken met het zingen in de andere kerken. Hij ergerde zich aan het weeige karakter van de koorzang in de parochies en naar aanleiding hiervan schreef hij zelfs een verontwaardigde brief aan de kerkelijke autoriteiten. De eeuwenoude motieven daarentegen riepen zijn diepste bewondering op.“In de Lavra zingen ze op de oude harmonieen, met inachtname van een duizendjarige traditie en zonder enige pretentie op een concertante vorm”, - schrijft de componist, die plannen maakt om het hele genre van de kerkzang te hervormen.

Van de hand van Tsjaikowsky zijn ook:
de “Liturgie van Johannes Chrysostomos, Op. 41”,
“Wsjenotsjnoje bdenieje (het Vigilie), Op. 52 ”
en de cyclus van “Negen geestelijke liederen”, bestaande uit
drie cheroewiemskaja’s (cherubijnenliederen),
“Tjebje pojem…” (Wij prijzen U…),
“Dostojno jestj” (Waarlijk het is waardig …),
“Otsje nasj” (Onze Vader),
“Blazjenie iezje izbral….” (Gezegend, allen die zijn uitverkoren…),
“Nynje siely Nebesnyje…” (Nu dienen de hemelse Machten…),
“Angel wopiejasje…” (Verheug u, reine vrouwe…)
en de hymne ter ere van Kyrill en Mefodyj (de heilige broers en apostelen der Slaven Cyrillus en Methodius).

Zijn kerkmuziek betekende ondanks zijn subjectiviteit een doorbraak naar een nieuw tijdperk, waaraan ook o. m. A. D. Kastaljsky, P.G. Tsjesnokow en S.W. Rachmaninow hebben meegewerkt. De manier waarop Tsjaikowsky zich voorbereidde op het schrijven van geestelijke muziek wijst erop, dat het voor hem geen vluchtige bezigheid was. Hij moest immers de gang van de kerkdiensten, de riten en de oestaw (kerkelijke orde van dienst) grondig bestuderen. Natuurlijk heeft hij ook veel aandacht besteed aan de tekst van de Liturgie van de heilige Johannes Chrysostomos.

Regels uit een brief van Tsjaikowsky aan mevrouw von Meck, getuigend van de liefde van de componist voor de Liturgie van Johannes Chrisostomos: “Deze Liturgie is, volgens mij, een van de grootste kunstwerken. Als je de dienst aandachtig volgt en de betekenis van ieder ritueel in je opneemt, wordt heel je geest zowel vertederd als verblijd tijdens het bijwonen van onze orthodoxe dienst. Ook houd ik veel van de dienst van de wsjenotsjnoje bdenieje (het Vigilie). Op zaterdagavonden naar een of ander oud klein kerkje te gaan, dat in half duister is gevuld met wierook, en daar te staan, in jezelf verdiept, in jezelf zoekend naar antwoord op de eeuwige vragen – waartoe, waarvoor, wanneer, waarheen, - en dan, bijkomend uit het peinzen, wanneer het koor “Ot joenostie moja mnozie borjoet mja strastie” (Van mijn jeugd af word ik gekweld door hartstochten…) gaat zingen en je je overgeeft aan de overweldigende poezie van deze Psalm, je laat overmeesteren door een stille verrukking wanneer de Koninklijke Poort zich opent en het “Chwalietje Gospoda s njebes”(Looft de Heer in de Hemelen…) zal klinken. Oh, wat houd ik ontzettend veel van dit alles, dit is een van mijn grootste genoegens”.

En dan een brief uit Rome aan mevrouw von Meck: “Vanmorgen zijn wij naar de St. Pieter geweest, waar wij de plechtige mis hebben bijgewoond. Welk een majestueuze kolos is deze kathedraal! Er was veel volk… De priesters met de Gaven, gevolgd door een kleine processie, nu weer stilstaand, dan weer lopend in verschillende richtingen, dit alles is vol beweging, schilderachtig, mooi. Toch houd ik duizend maal meer van onze prawoslawnaja (orthodoxe) Liturgie, waar alle in de kerk aanwezigen hetzelfde zien en horen, waar de hele gemeenschap voor het Aangezicht Gods staat, in plaats van heen en weer te lopen. Het laatste is minder schilderachtig, maar is wel plechtiger en geeft meer ontroering ”.

En zijn woorden, gekomen uit de diepte van zijn gelovig hart, geven ons een voorbeeld van een groot begrip uit het leven van een christen: “Ik wil altijd van God houden, zowel wanneer Hij mij geluk schenkt, als wanneer Hij mij beproevingen laat ondergaan, want ergens moet er toch wel dat Koninkrijk van eeuwig geluk zijn, waarnaar wij op aarde tevergeefs streven. Er breekt een uur aan, wanneer alle voor ons verstand niet te beantwoorden vragen worden opgehelderd en wanneer wij zullen begrijpen waarom God het nodig vindt om ons beproevingen te laten ondergaan. Ik wil geloven dat het eeuwige leven wel degelijk bestaat. Wanneer mijn wens altijd van God te willen houden een feit wordt, dan zou ik gelukkig zijn, voor zover geluk op aarde mogelijk is”.

In de finale van de Symfonie duikt opnieuw het noodlotsthema van het eerste deel op, maar in een andere gedaante - nu weer plechtig, dan weer jubelend.

Maar is dat het zegevieren van het noodlot? Overwinning van de dood? Of weerklinkt hier de overwinning op het ongeloof? Van de kracht van de geest tegenover scepsis en droefenis? Van het Leven of het niets? En als dat zo is, dan zullen we misschien achter deze muziek Diegene aanvoelen, “Die de dood door Zijn dood overwon en Die aan allen in de graven het leven heeft geschonken”.

Pjotr Iljitsj Tsjaikowsky geeft ons geen antwoorden. Wij moeten de antwoorden op deze vragen zelf vinden - met de kracht van ons geloof.

Ontleend aan de website: www.pravoslavie.ru



Samengesteld door diakon Georgi Skoebak. 11.06.2010.

Vertaald door Irina Mozjarowa en Ben van As.